Regionaal Programma Integrale aanpak Laaggeletterdheid 2020-2024

Van een regionaal educatieprogramma naar een regionaal plan van aanpak voor het bestrijden en voorkomen van laaggeletterdheid

Download het Regionaal Programma Integrale aanpak Laaggeletterdheid Holland Rijnland 2020-2024 als PDF
942 kb


Inleiding

In Nederland hebben ongeveer 2,5 miljoen mensen van 16 jaar en ouder grote moeite met lezen, schrijven en rekenen. Vaak hebben zij ook moeite met digitale vaardigheden. Ze zijn laaggeletterd en ondervinden tal van problemen op het werk en privé. Ze zijn minder zelfredzaam, hebben vaker last van problematische schulden en vinden moeilijker een baan. Mensen die laaggeletterd zijn, zijn (veelal) geen analfabeten. Ze kunnen wel lezen en schrijven, maar het niveau is onvoldoende om volwaardig mee te doen in de samenleving.

1.1 Problemen van laaggeletterden

Armoede

In Nederland leeft 19 procent van de laaggeletterden tenminste één jaar onder de armoedegrens en is 6,2 procent van de laaggeletterden langdurig arm. Ter vergelijking: onder geletterden leeft 2,5 procent langdurig in armoede. Laaggeletterden zijn ook drie keer zo vaak afhankelijk van een uitkering als geletterden.

Schulden

Grip houden op de eigen financiële situatie is voor laaggeletterden erg lastig. Toeslagen aanvragen of belastingaangifte doen, is zonder hulp niet mogelijk. Maar ook zelf pinnen, digitaal overmaken van geld, het op waarde schatten van aanbiedingen en het begrijpen van verplichtingen uit contracten zijn struikelblokken. Hierdoor liggen financiële problemen en schulden op de loer. Uit onderzoek weten we dat meer dan de helft van de mensen met problematische schulden vermoedelijk moeite heeft met lezen en schrijven.

Werkloosheid

Laaggeletterden zijn relatief vaker werkloos. Ze zijn ook lastiger te bemiddelen naar een baan: een CV maken, vacatures zoeken en sollicitatiebrieven schrijven vormen een enorme uitdaging. De laaggeletterden die wel een baan hebben zijn vaak kwetsbaar. Ze hebben minder vaak een vaste aanstelling en werken relatief vaak in beroepen met een zware lichamelijke belasting, die voor veel mensen op den duur niet vol te houden zijn. Omscholen is problematisch als je niet goed kan lezen en schrijven. Werkvoorschriften en veiligheidsinstructies kunnen lezen, is soms van levensbelang. Formulieren invullen en rapportages schrijven, zijn vaardigheden die in veel beroepen onmisbaar zijn.

Gezondheid

Er is een direct verband tussen taalvaardigheid en gezondheid. Mensen die niet goed kunnen spreken, schrijven of lezen beschikken over minder zogenaamde ‘gezondheidsvaardigheden’. Ze hebben moeite om informatie over gezondheid te verkrijgen en te begrijpen en op basis daarvan gezonde keuzes te maken. Laaggeletterden hebben dan ook een grotere zorgbehoefte en hebben vaker last van chronische aandoeningen zoals hartkwalen of diabetes, met meer klachten en ernstiger gevolgen. Ze lopen een verhoogd risico op een ziekenhuisopname en op depressieve klachten. Ook het begrijpen van informatie over ziekte, de uitleg van de arts en het begrijpen van bijsluiters zijn vaak lastig. Veertig procent van de laaggeletterden ervaart naar eigen zeggen dan ook een matige tot slechte gezondheidstoestand.

Sociaal isolement

Voor al bovengenoemde zaken zijn laaggeletterden afhankelijk van de hulp van anderen. Maar laaggeletterden zijn vaak ook minder sociaal actief dan geletterde mensen. Gebruik van sociale en digitale media om contacten met gezin en bekenden te onderhouden is niet altijd mogelijk. Zelf op pad gaan buiten de eigen wijk is erg spannend als je geen straatnaamborden kan lezen en niet weet hoe een ov-chipkaart werkt. Ook de kinderen voorlezen of helpen met het huiswerk, lukt niet. Kinderen van laaggeletterde ouders lopen ook een groot risico om zelf later laaggeletterd te worden.

Kosten voor de samenleving

Laaggeletterdheid kost de maatschappij heel veel geld. Uit onderzoek van PWC blijkt dat laaggeletterdheid de Nederlandse samenleving bijna een miljard euro per jaar kost. Hogere gezondheidskosten, uitgaven voor uitkeringen en kosten van armoedebestrijding, lagere productiviteit van werkende laaggeletterden en gemiste belastinginkomsten zijn de grootste kostenposten.

1.2 Introductie nieuw landelijk beleid en regionale gevolgen

Om de problemen van laaggeletterden beter het hoofd te bieden en een hoger bereik te realiseren is nieuw landelijk beleid ontwikkeld, dat ook regionale gevolgen heeft.

In de afgelopen jaren heeft het kabinet met het programma “Tel mee met Taal” geïnvesteerd in de aanpak van laaggeletterdheid. In het kader van dit programma zijn veel verschillende organisaties aan de slag gegaan met het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid.

Ondanks goede resultaten is er zowel landelijk als lokaal nog veel te winnen. Een groot deel van de mensen met lage basisvaardigheden wordt nog onvoldoende bereikt, vooral de groep met Nederlands als eerste taal (NT1). Bestrijding van laaggeletterdheid is de afgelopen periode door gemeenten met name vanuit het (volwassenen)educatiebeleid benaderd en is nog onvoldoende een geïntegreerd en gestructureerd onderdeel van bijvoorbeeld het participatiebeleid en de inzet in het sociaal domein in het algemeen terwijl, zoals hiervoor omschreven, laaggeletterden op heel veel terreinen kunnen vastlopen.

In maart 2019 werden in de beleidsbrief ‘Samen aan de slag voor een vaardig Nederland’ de plannen van het Rijk voor de vervolgaanpak van laaggeletterdheid bekend gemaakt. Deze vervolgaanpak geeft een nieuwe impuls aan en is een verbreding van het Tel mee met Taal programma. Het kabinet investeert de komende vijf jaar structureel extra op de aanpak van laaggeletterdheid in aanvulling op de middelen voor volwasseneneducatie. In de brief zijn de volgende doelstellingen opgenomen:

a. Meer mensen bereiken met een aanpak op maat, specifiek degenen voor wie Nederlands de eerste taal is;
b. Weten wat werkt: meer inzicht in kwaliteit en effectiviteit;
c. Samen aan de slag: meer gemeenten, werkgevers en maatschappelijke organisaties actief: voor kinderen én volwassenen.

In aansluiting op de beleidsbrief hebben Rijk en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over de aanpak van laaggeletterdheid voor de jaren 2020-2024.

Met die afspraken hebben Rijk en gemeenten zich gezamenlijke doelen gesteld met betrekking tot een effectieve aanpak van laaggeletterdheid en een kwalitatief goed educatieaanbod.

Met de gezamenlijke doelstellingen wordt een beter bereik van de diverse doelgroepen beoogd en een integrale aanpak die inhoudelijk, financieel en organisatorisch verbonden is met het gemeentelijke beleid voor het sociaal domein, de lokale educatieve agenda’s, het bibliotheekbeleid en de rmc-functie voor Voortijdig Schoolverlaters. Daarnaast wordt beoogd om de effecten van de inspanningen zowel lokaal als landelijk beter inzichtelijk te maken door een betere monitoring van resultaten en de ontwikkeling van een nieuw kwaliteitskader.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beeld van de omvang van het probleem in aantallen laaggeletterden en beschrijft in het kort ontwikkelingen en het beleid tot nu toe, zowel landelijk als regionaal. In hoofdstuk 3 worden de (landelijke) plannen van het Rijk en de bestuurlijke afspraken tussen het Rijk en de VNG nader toegelicht. In hoofdstuk 4 is de nieuwe regionale aanpak beschreven. Het gaat hier uitdrukkelijk om de hoofdlijnen. Laaggeletterdheid wordt niet als een geïsoleerd probleem benaderd maar in samenhang met andere problematiek van kwetsbare inwoners. Er worden verbindingen gelegd met verschillende beleidsonderdelen in het sociaal domein. Gemeenten en / of subregio’s kiezen zelf waar zij binnen de uitgezette lijnen de accenten leggen. Zij zijn daarin vrij om eigen uitvoeringsplannen te maken.

Belangrijke gemeenschappelijke hoofdlijnen zijn de gerichtheid op de NT1 doelgroep, die de laatste jaren te veel uit beeld is geraakt en het betrekken van werkgevers. Hoofdstuk 5 gaat over de kwaliteit van het lesaanbod en hoe die gewaarborgd wordt. Dit hoofdstuk is nog nauwelijks uitgewerkt omdat wij nog wachten op landelijke richtlijnen. Dit geldt ook voor hoofdstuk 6 over monitoring. Hoofdstuk 7 geeft inzicht in de financiën.

1.4 Besluitvorming

Dit Regionaal Programma wordt vastgesteld in de Leidse gemeenteraad. De reden daarvoor is dat de middelen die het Rijk specifiek beschikbaar stelt voor volwasseneneducatie en laaggeletterdheid door het Rijk worden overgemaakt naar de gemeente Leiden en in de Leidse begroting zijn verwerkt. Leiden heeft ook de opdracht van het Rijk om het beleid in de arbeidsmarktregio Holland Rijnland af te stemmen. Het programma is ambtelijk voorbereid in een regionale Holland Rijnlandwerkgroep en is besproken in het PHO Maatschappij. Ter voorbereiding van de behandeling in het PHO Maatschappij is het concept besproken in een bestuurlijk overleg met de verantwoordelijk wethouders van Leiden (namens Leidse regio), Katwijk (namens Duin- en Bollenstreek) en Nieuwkoop (namens Rijnstreek). Op 8 juli 2020 heeft het PHO Maatschappij ingestemd met het programma.

2. Context, feiten en cijfers

2.1 Landelijke cijfers laaggeletterdheid

In Nederland zijn er zoals gemeld ongeveer 2,5 miljoen mensen van 16 jaar en ouder die laaggeletterd zijn. Ook ouderen onder wie mensen die wel geletterd geweest zijn, zijn hier meegeteld. In de leeftijdsgroep 16 tot 65 jaar gaat het om bijna 1,8 miljoen mensen.

2.2 Aantallen en doelgroepen laaggeletterden in de regio

In opdracht van het ministerie van OCW is door onderzoeksbureau CINOP op grond van diverse databestanden een doelgroepanalyse gemaakt. Hiermee krijgen we per regio en per gemeente beter inzicht in de omvang van de specifieke doelgroepen. De gegevens zijn in te zien op www.geletterdheidinzicht.nl. Volgens deze website is in Holland Rijnland ongeveer tien procent van de bevolking in de leeftijd van 16 tot 65 jaar laaggeletterd. Dat komt neer op naar schatting 56.700 laaggeletterden op een totale bevolking van 566.831 inwoners (2019).

GemeenteAantal inwoners%laaggeletterdAantal laaggeletterden
Alphen aan den Rijn110.98610%11.099
Hillegom21.96610%2.197
Kaag en Braassem26.8669%2.418
Katwijk65.30213%8.489
Leiden (contactgemeente)124.8999%11.241
Leiderdorp27.1099%2.440
Lisse22.80010%2.280
Nieuwkoop28.6289%2.577
Noordwijk42.8599%3.857
Oegstgeest24.42613%3.175
Teylingen37.06110%3.706
Zoeterwoude8.4509%761

Vooralsnog zijn gegevens gepubliceerd over de volgende doelgroepen:

Percentage van totaalAantal
Nederlands werkenden (50+) met gezin16%6.140
Nederlands niet-actieven (50+) met gezin10%3.616
Nederlandse werkenden (30-50 jaar)9%3.307
Oudere Nederlands singles 50+9%3.344
Jongeren 30- zonder partner of kinderen13%4.832
Migranten met partner en/of kinderen27%10.239
Divers16%5.834
Totaal100%37.312

Op de website kunnen de doelgroepgegevens ook per gemeente worden ingezien. Alleen voor deze doelgroepen konden nauwkeurige schattingen worden gemaakt. Opvallend is het hoge percentage inwoners met een Nederlandse achtergrond, waaronder ook veel werkenden.

Holland Rijnland telt op basis van deze tabel minstens 16.407 laaggeletterden met een Nederlandse achtergrond (waarvan er minstens 3.616 niet actief zijn) en minstens 10.239 laaggeletterden met een migratieachtergrond. In de overige groepen (in totaal 10.666 personen) zijn zowel inwoners met als zonder migratieachtergrond vertegenwoordigd.

De uitkomsten komen overeen met resultaten van eerder onderzoek waaruit bleek dat 54 tot 57 procent van de laaggeletterden Nederlands als moedertaal heeft en dat van alle laaggeletterden 57 procent betaald werk doet. Het totaal van alle doelgroepen in de tabel (37.312) is veel lager dan de geschatte tien procent van alle inwoners (56.700). Dat komt omdat in de analyse van CINOP de groep in de leeftijdscategorie 65+ buiten beschouwing is gelaten. Daarnaast worden in de categorieën van CINOP niet alle doelgroepen genoemd.

Het wordt uit de cijfers niet duidelijk of de cijfers van de ontbrekende categorieën wel of niet onder de categorie ‘divers’ zijn opgenomen.

2.3 Terugblik op beleid landelijk en regionaal

Landelijk

In 2015 kondigden de ministeries van OCW, SZW en VWS het gezamenlijk actieprogramma ‘Tel mee met Taal’ aan. In dit programma was de aanpak van laaggeletterdheid van 2016 tot en met 2018, met 2019 als uitloopjaar, uitgewerkt. Met Tel mee met Taal gaf het kabinet een extra impuls aan het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid. Dit deed het programma door het bevorderen van lezen en leesplezier en het aanpakken van laaggeletterdheid in de context waarin mensen ertegenaan lopen. De focus lag niet alleen op lezen en schrijven, maar ook op rekenen en digitale vaardigheden, gezamenlijk de basisvaardigheden genoemd. Het programma is in 2019 geëvalueerd. De landelijke hoofddoelstellingen van het Tel mee met Taalprogramma zijn behaald.

Een belangrijk doel van het programma was om alle betrokken partners op lokale en regionale niveaus structureel beter te laten samenwerken. Door betere samenwerking kunnen kinderen en volwassenen met verminderde basisvaardigheden namelijk sneller worden opgespoord en beter worden begeleid naar passende ondersteuning. Gemeenten en organisaties die aan de slag wilden met een effectieve lokale aanpak van laaggeletterdheid, konden aan de slag met het ondersteuningsprogramma Taal voor het Leven. Dit programma hielp hen bij het duurzaam vinden, opleiden en volgen van mensen die moeite hebben met basisvaardigheden.

Taal voor het Leven werd ontwikkeld en aangeboden door Stichting Lezen en Schrijven. Hiervoor zijn via pilots met betrokken organisaties verschillende materialen en instrumenten ontwikkeld. Voorbeelden zijn samenwerkingsmodellen, Taalhuizen, screeningsinstrumenten zoals de Taal- en Digimeters, lesmaterialen en allerlei soorten trainingen en voortgangstoetsen om de kwaliteit van lesgeven aan laaggeletterden zo optimaal mogelijk te maken. Elke arbeidsmarktregio heeft sinds 2016 een team van Stichting Lezen en Schrijven dat gemeenten en lokale organisaties ondersteunt die structureel aan de slag zijn gegaan met de aanpak van laaggeletterdheid.

De uitvoering van volwasseneneducatie in het kader van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), een belangrijke pijler in de strijd tegen laaggeletterdheid, is met ingang van 2015 gewijzigd. De verplichte winkelnering bij de roc’s is vanaf 2015 stapsgewijs afgebouwd. Hiermee werd het mogelijk voor gemeenten om niet alleen educatievoorzieningen bij een roc af te nemen, maar ook educatie-aanbod te laten verzorgen door particuliere aanbieders of als traject bij buurthuis of de bibliotheek. Gemeenten kregen de mogelijkheid om het educatie-budget in te zetten voor al deze verschillende initiatieven voor educatie en deze waar nodig met elkaar te verbinden.

Gemeenten kunnen op deze manier het educatiebudget inzetten zowel voor opleidingen bij aanbieders die een erkend diploma afgeven (formeel aanbod) als bij aanbieders die geen diploma’s afgeven, maar enkel onderwijs bieden (non-formeel aanbod). Zowel het formele als het non-formele aanbod zijn gebaseerd op wettelijk vastgestelde eindtermen die de leerdoelen en het niveau van het educatieaanbod beschrijven. Binnen dit kader kunnen educatieaanbieders hun educatieaanbod inrichten naar de specifieke behoeften van hun doelgroepen. Zo kan een bibliotheek die met vrijwilligers educatie verzorgt, andere vaardigheden benadrukken en een andere onderwijsmethode gebruiken, dan een roc of taalinstituut dat een formeel traject aanbiedt gericht op het behalen van een diploma.

Gegeven de grote diversiteit van de doelgroep van educatieopleidingen blijkt in de praktijk dat aan beide soorten onderwijs behoefte is.

Holland Rijnland

Bondgenootschap

In Holland Rijnland bestaat al sinds 2013 een Bondgenootschap Geletterdheid. Ruim 40 bondgenoten (gemeenten, bibliotheken, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties, taalaanbieders, enkele werkgevers en andere betrokken partijen) hebben met elkaar afspraken gemaakt over de regionale aanpak van laaggeletterdheid en alle partners hebben aangegeven welke rol zij hierin kunnen spelen.

In 2018 is in Holland Rijnland het Regionaal Uitvoeringsplan Aanpak Laaggeletterdheid 2017-2020 vastgesteld. Daarin zijn de volgende afspraken opgenomen:

  • Alle bondgenoten organiseren workshops ‘Herkennen en Doorverwijzen’ voor hun medewerkers;
  • De verschillende aanbieders van formele en non-formele educatie werken aan een ketenaanpak door een taalnetwerk op te bouwen;
  • De methodiek van Taal voor het Leven wordt ingezet door de Taalhuizen;
  • De aanpak van laaggeletterdheid sluit aan bij regionaal en lokaal beleid en wetgeving;
  • De bondgenoten vereenvoudigen hun communicatiematerialen;
  • Werkgevers(organisaties) worden betrokken bij de aanpak van laaggeletterdheid;
  • De aanwas van laaggeletterdheid wordt gestopt door het voorkomen van laaggeletterdheid bij kinderen;
  • Het Bondgenootschap organiseert bijeenkomsten om de aanpak van laaggeletterdheid te agenderen en kennis hierover te

Met het Bondgenootschap en de afspraken in het Uitvoeringsplan is een basis gelegd waarop in de beleidsperiode 2020-2024 kan worden voortgebouwd.

Taalhuizen

In elke gemeente in Holland Rijnland is een Taalhuis of Taalpunt opgericht, waar laaggeletterden informatie kunnen krijgen over beschikbaar aanbod in hun directe omgeving. Het Taalhuis is ook het centrum van het lokale taalnetwerk waarin alle kennis en ervaring op dit gebied samenkomt. In het netwerk ontmoeten personen en instanties die met laaggeletterdheid bezig zijn elkaar. Maar ook krijgen laaggeletterden hier praktische taalondersteuning van professionals en getrainde vrijwilligers. Er worden taalcafés georganiseerd waar anderstaligen kunnen oefenen en er worden cursussen Nederlandse taal en digitale vaardigheden gegeven. Het lesaanbod is zeer laagdrempelig. De Taalhuizen in de regio hebben zich de afgelopen jaren heel goed ontwikkeld en hebben ieder een bereik van honderden personen. Stichting Lezen en Schrijven heeft ook hier een faciliterende en ondersteunende rol.

Volwasseneneducatie (het WEB-aanbod)

In 2015 is het Regionaal Educatieprogramma Holland Rijnland vastgesteld. Als prioritaire doelgroepen van het educatieprogramma werden in Holland Rijnland uitkeringsgerechtigden en jongeren (met en zonder uitkering) aangewezen. Vanaf 2018 zijn ook de NT1ers uitdrukkelijk als aparte doelgroep benoemd omdat bleek dat zij nauwelijks gebruik maken van het aanbod.

Eind 2016 zijn na een Europese aanbesteding voor de periode 2017-2020 drie taalaanbieders gecontracteerd. Het aanbod is bijna volledig non-formeel (dus niet gericht op het halen van een diploma). Het eerste doel van de opleidingen is activering in de breedste zin van het woord (bevordering van zelfredzaamheid, arbeidsparticipatie, sociale activering etc.). Niveauverhoging is daaraan onderschikt. ‘Taal is een middel’.

In de praktijk wordt bijna het volledige WEB-budget besteed aan Nederlands voor anderstaligen (NT2). Gemiddeld ruim 800 mensen per jaar volgen intensieve taalcursussen bij één van de drie aanbieders, IVIO, Sagènn en NLeducatie, die alle drie een eigen subregio (respectievelijk Katwijk/Bollenstreek, Leidse Regio en de Rijnstreek) bedienen. Ze rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. De duur van de cursussen varieert van vier maanden tot een jaar. Het grootste deel van de cursussen werkt toe naar taalniveau A1, A2 en B1. Ook zijn er alfabetiseringstrajecten en heel soms een NT1-groep. In 2019 hebben in totaal 847 personen voor korte of langere tijd les gehad bij één van de huidige drie aanbieders. De meeste deelnemers zijn tussen de dertig en de vijftig jaar en ongeveer tweederde van de deelnemers is vrouw. Steeds meer deelnemers komen uit de prioritaire doelgroep bijstandsgerechtigden.

JA+ is het re-integratieproject voor de Leidse regio, waarin taallessen centraal staan. Ongeveer 130 mensen per jaar volgen een traject bij JA+. Het Taalverbetertraject Katwijk, waarin gemeente (team Werk en Inkomen), het Taalhuis Katwijk, IVIO en de lokale taalaanbieder ‘DubbelTaal’ samenwerken, heeft ongeveer 75 deelnemers per jaar. Ook een deel van de activiteiten in de Taalhuizen, bijvoorbeeld de cursussen digitale vaardigheden, worden uit de WEB-middelen gefinancierd.

Gemeenten melden deelnemers aan bij de gecontracteerde taalaanbieders, maar de meeste deelnemers worden geworven door de taalaanbieders zelf, of laaggeletterden melden zich als ze van anderen van het aanbod hebben gehoord. En de mensen worden natuurlijk doorverwezen vanuit de Taalpunten en de taalnetwerken waarin alle lokale partijen vertegenwoordigd zijn.

Tel mee met Taal

Samen met de Taalhuizen in de regio heeft Holland Rijnland in 2017 en 2018 subsidie aangevraagd bij de rijksregeling Tel mee met Taal. Deze aanvragen zijn gehonoreerd en Holland Rijnland heeft hier middelen uit haar Regionaal Cofinancieringsfonds Holland Rijnland aan toegevoegd.

Met deze middelen zijn er in de periode 2017-2019 wervingsmiddelen ontwikkeld en wervingscampagnes uitgevoerd. Daarnaast zijn 337 taalvrijwilligers geschoold en hebben 268 potentiele verwijzers (casemanagers, baliepersoneel, WMO-consulenten, etc.) workshops Herkennen en Doorverwijzen van laaggeletterden gevolgd. Om er voor te zorgen dat organisaties zelf deze workshops kunnen uitvoeren zijn er tevens 2 train de trainers- workshops gegeven aan 20 medewerkers van organisaties in de regio.

Verder hebben 89 laagtaalvaardige ouders taalscholing gevolgd bij de Taalhuizen en JESRijnland, die gericht was op het onderwijs van hun kinderen, gezondheid en hoe je je administratie kunt doen.

Overig

Niet alleen de Taalhuizen en particuliere aanbieders maar ook veel andere instanties zoals welzijnsinstellingen en vrijwilligersorganisaties zijn actief bezig met verbeteren van basisvaardigheden van hun doelgroepen. Per subregio zijn er verschillen in frequentie en intensiteit van bereik en aanbod en de resultaten zijn nog onvoldoende in kaart gebracht. Doordat het aanbod versnipperd is en er verschillende financieringsbronnen zijn, ontbreekt het overzicht en is het aantal laaggeletterden dat gezamenlijk wordt bereikt moeilijk te bepalen.

Conclusie

Holland Rijnland heeft een kwalitatief goed aanbod. Dat aanbod is zoals gezegd voor verreweg het grootste deel non-formeel en hiermee wordt voornamelijk de NT2-doelgroep bereikt. De resultaten, voor zover inzichtelijk, zijn goed. De meeste deelnemers verhogen hun taalniveau. Of zij hiermee ook meer meedoen in de samenleving en hun positie in de maatschappij verbeteren, wordt nog onvoldoende gemonitord. De NT1-doelgroep wordt veel te weinig bereikt. Rekenen en digitale vaardigheden maken een klein onderdeel uit van het aanbod, voornamelijk informeel via de Taalhuizen.

3. Nieuw landelijk beleid

3.1 Doelstellingen van het nieuwe landelijke educatie-beleid

In de brief ‘Samen aan de slag voor een vaardig Nederland’ heeft het kabinet drie hoofddoelstellingen van het educatiebeleid (voor volwassenen) benoemd:

Doelstelling 1: Méér mensen bereiken met een aanbod op maat, vooral de groep met Nederlands als moedertaal. Het Rijk wil dat het bereik aantoonbaar groeit, in het bijzonder onder de groep met Nederlands als eerste taal. De deelnemers aan lesaanbod zouden een betere afspiegeling van de samenstelling van de doelgroep als geheel moeten vormen. In het aanbod zou aantoonbaar gedifferentieerd dienen te worden naar (leer)behoefte en doelgroep en zou sprake moeten zijn van maatwerk.
Doelstelling 2: Weten wat werkt: investeren in kwaliteit. Het Rijk wil méér kennis en méér transparantie over de kwaliteit en de effectiviteit van het ondersteuningsaanbod, zowel voor wat betreft trajecten basisvaardigheden voor volwassenen als de inzet op leesplezier en leesmotivatie bij kinderen, in het bijzonder in laagtaalvaardige gezinnen. Er zou een betrouwbaar beeld per regio moeten komen van het bereik, het type en de kwaliteit van het aanbod en de effectiviteit van verschillende interventies.
Doelstelling 3: Samen aan de slag onder regie van gemeenten. Het Rijk wil dat gemeenten aan het eind van de vierjarige bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid nieuwe stijl Rijk-VNG (2024) zelfstandig regie voeren over de aanpak van basisvaardigheden. Dat doen zij als centrale speler in een netwerk van samenwerkende partijen uit de domeinen onderwijs, werk, gezin, gezondheid en verwante terreinen. De gemeentelijke inzet op het voorkomen van achterstanden sluit goed aan op de beschikbare ondersteuning voor volwassenen. Werkgevers zijn op dat moment overtuigd van het belang van werknemers met voldoende basisvaardigheden en zijn bereid hierin te investeren.

Deze hoofddoelstellingen zijn doorvertaald in tien concrete maatregelen. Naast extra rijksgeld voor gemeenten zijn er middelen voor hulp door ervaringsdeskundigen, landelijke communicatie, contacten met uitvoeringsorganisaties, voortijdig schoolverlaters, werkenden, preventie via leesbevordering bij kinderen met focus op laagtaalvaardige gezinnen en experimenten. De landelijke ondersteuning wordt vraaggericht en er komt een onafhankelijk expertisecentrum.

3.2 Bestuurlijke afspraken Rijk-VNG over gemeentelijke regierol

In aansluiting op de beleidsbrief hebben Rijk en VNG bestuurlijke afspraken gemaakt over de aanpak van laaggeletterdheid voor de jaren 2020-2024. Met die afspraken hebben Rijk en gemeenten zich de volgende gezamenlijke doelen gesteld.

  1. Uiterlijk eind 2024 is in alle gemeenten, onder regie van de centrumgemeente/WEB-contactgemeente van de arbeidsmarktregio, een effectieve aanpak van laaggeletterdheid gerealiseerd die:
    1. de doelgroep centraal stelt en daarom inhoudelijk, financieel en organisatorisch is verbonden met het gemeentelijke beleid voor het sociaal domein, de lokale educatieve agenda’s waaronder het onderwijsachterstandenbeleid, het bibliotheekbeleid en de rmc-functie voor voortijdig schoolverlaters;
    2. gestoeld is op een duurzame lokale en regionale infra- en netwerkstructuur voor signalering, werving, toeleiding, scholing en terugkomactiviteiten ten behoeve van deelnemers;
    3. gebaseerd is op onderlinge kennisuitwisseling en systematische monitoring van de aanpak van laaggeletterdheid en van de kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het educatieaanbod;
    4. bijdraagt aan de gezamenlijke ambitie om een significante groei te realiseren van de deelname aan les- en leeraanbod onder de doelgroep, specifiek de groep met Nederlands als eerste taal.
  1. In elke arbeidsmarktregio is een kwalitatief goed WEB-bekostigd educatie- aanbod beschikbaar van formele en non-formele les- en leeractiviteiten taal, rekenen en digitale vaardigheden, die zijn afgestemd op de leervraag, behoefte, leerstijl en -vermogen van de diverse doelgroepen.

Om dit alles te bereiken worden de volgende instrumenten ingezet.

Regionaal programma laaggeletterdheid

In een regionaal programma laaggeletterdheid wordt beschreven hoe bovenstaande gezamenlijke doelstellingen worden behaald. Hierbij is een aanpak geformuleerd met herkenbare mijlpalen en meetbare subdoelstellingen (op gemeentelijk en/of regionaal niveau) op basis waarvan monitoring in de periode 2021-2024 mogelijk is. Het programma is een actualisering of uitwerking van- of aanvulling op bestaande regionale en gemeentelijke afspraken in het kader van volwasseneneducatie (regionaal programma educatievoorzieningen), het sociaal domein (maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg/gezinsaanpak, werk & inkomen) en bijvoorbeeld inburgering, kansengelijkheid, het bibliotheekbeleid en lokale onderwijs(achterstanden) beleid inclusief voortijdig schoolverlaten.

Het regionaal programma laaggeletterdheid komt tot stand onder regie van de contactgemeente, binnen een netwerk van gemeenten en andere betrokken partijen, en kan accenten, aanvullingen en nadere uitwerking krijgen op subregionaal of lokaal niveau. Het programma wordt actief openbaar gemaakt met het oog op kennisdeling en het faciliteren van een landelijke monitor. Wanneer het programma in de periode 2021-2024 wordt gewijzigd, aangevuld of vernieuwd, wordt dit eveneens actief openbaar gemaakt, bijvoorbeeld door publicatie op de website van de (contact)gemeente.

Monitoring

Elke WEB-contactgemeente levert gegevens en informatie over haar regio ten behoeve van de landelijke monitor. Uitgangspunt hierbij is een zo beperkt mogelijke administratieve belasting voor gemeenten en aanbieders, en het maximaal benutten van bestaande data(bronnen), onderzoeksmethoden en instrumenten. Vanaf 2020 vindt de gegevenslevering elk jaar plaats. Gegevens worden uiterlijk 15 juni van het jaar volgend op het jaar waarover wordt gerapporteerd beschikbaar gesteld, tegelijk met de financiële verantwoording door de WEB-contactgemeenten aan het Rijk over de uitgaven in het kader van de specifieke uitkering volwasseneneducatie (SiSa verantwoording).

De monitor bestaat uit de volgende componenten:

  1. Kwalitatieve monitor naar de inhoud en uitvoering van de regionale programma’s laaggeletterdheid, uitgevoerd door een onafhankelijk landelijk bureau;
  2. Kwantitatieve gegevens over het aantal deelnemers (inclusief een beperkte set deelnemersgegevens, waaronder in elk geval geslacht en leeftijdscategorie) en type activiteiten van tenminste het aanbod dat valt onder de definitie van educatie-opleidingen in de Wet educatie en beroepsonderwijs. Daarnaast worden van de formele en non-formele trajecten tenminste het aantal afgeronde trajecten en het aantal behaalde diploma’s geteld. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een landelijk format;
  3. Op basis van een representatieve steekproef per regio, inzicht in de opbrengst van tenminste het formele en non-formele educatie-aanbod in termen van niveauverhoging of vergroting van sociale inclusie en arbeidsmarktparticipatie bij de deelnemers. Gemeenten zijn vrij om ten aanzien van de opbrengst bij de deelnemers een onderzoeker en/of onderzoeksmethode te kiezen, in aansluiting op de doelen van het lokale en regionale aanbod.

Kwaliteitsimpuls

De Onderwijsinspectie houdt toezicht op het diplomagerichte aanbod. Gemeenten, de VNG en het Rijk zetten zich in om de kwaliteit van het niet-diplomagerichte aanbod inzichtelijk te maken en beter te waarborgen. Als onderdeel van het regionaal programma laaggeletterdheid wordt beschreven hoe binnen de betreffende regio de kwaliteit van het non-formele aanbod wordt gewaarborgd en wie welke instrumenten hiervoor inzet. Voor het bevorderen van de kwaliteit van het non-formele aanbod komt een landelijke handreiking beschikbaar. Hierbij wordt de relatie gelegd met de kwaliteitsborging in het nieuwe inburgeringsstelsel, waarvoor gemeenten ook verantwoordelijk worden.

Landelijke expertise en ondersteuning

De Rijksoverheid investeert in de randvoorwaarden voor een kwalitatief goed educatieaanbod en faciliteert de regievoering van gemeenten bij de aanpak van laaggeletterdheid met kennisdeling, expertise-opbouw, het initiëren van experimenten en monitoring. De samenhangende aanpak van laaggeletterdheid op lokaal en regionaal niveau wordt gespiegeld in een breed, interdepartementaal programma, interne kennisopbouw en beleidsmatige verbindingen op nationaal niveau.

Ter ondersteuning van gemeenten en hun partners, worden tot en met 2024 de volgende specifieke instrumenten ontwikkeld en ingezet:

Doelgroepenanalyse

Er wordt nader kwantitatief en kwalitatief onderzoek gedaan naar de verschillende (doel)groepen laaggeletterden, de relatieve omvang hiervan en het type aanbod dat past bij hun leervraag, behoefte en leervermogen. Gemeenten kunnen deze gegevens vervolgens benutten bij hun regionale programmavorming en hun eventuele doelgroepkeuze daarbinnen.

Monitor: kaders/format, tool & dashboard

Er wordt een (digitale) tool ontwikkeld, gebaseerd op de kaders/het format voor de kwantitatieve monitoring die eind 2019 gereed is gekomen. Gemeentelijke gegevens die via de tool worden verstrekt, worden openbaar en onderling vergelijkbaar gemaakt. Hiervoor komt een landelijk dashboard/module met monitorgegevens beschikbaar. Ook de resultaten van de gemeentelijke onderzoeken naar de opbrengsten van het WEB-educatieaanbod worden landelijk ontsloten.

Handreiking en e-learning module inkoop & subsidie voor gemeenten

Er wordt een handreiking en e-learning module ontwikkeld ter ondersteuning van gemeenten/gemeenteambtenaren bij het waarborgen van kwaliteit en effectiviteit met betrekking tot het inkopen/aanbesteden en subsidiëren van educatie-aanbod c.q. les- en leeractiviteiten.

Kwaliteitszorg non-formeel aanbod

Er wordt een handreiking opgeleverd voor gemeenten ten behoeve van de kwaliteitszorg van het non-formele lesaanbod. Voor de aanbieders die niet onder toezicht van de Onderwijsinspectie staan, komt een model voor (zelf)evaluatie en visitatie beschikbaar, gebruik makend van reeds bestaande initiatieven en instrumenten. Voor de taalhuizen en taalpunten wordt een vorm van certificering ontwikkeld, aansluitend bij de kwaliteitsmodellen van de Stichting Certificering Bibliotheekwerk, Cultuur en Taal.

Onafhankelijk expertisecentrum

Het Rijk faciliteert en financiert per 2020 een expertisecentrum basisvaardigheden met als taken het opstellen en uitvoeren van een (landelijke) onderzoeksagenda, expertise delen over inkoop en subsidiëring, juridische vraagbaak, kennisdeling tussen landelijke partners, subsidiëren en verspreiden van de resultaten en methodieken van experimenten, ter beschikking stellen van monitorgegevens en van praktijkinformatie over de kwaliteit.

Vraaggerichte ondersteuning

Op verzoek kunnen gemeenten (zowel centrumgemeenten als andere gemeenten) tevens gebruik maken van landelijke ondersteuning bij de uitvoering van hun decentrale aanpak van laaggeletterdheid. Het kan gaan om inhoudelijke en procesmatige advisering en begeleiding bij de beleidsontwikkeling- en implementatie, netwerkvorming tussen gemeenten en met andere partners, voorlichting- en wervingscampagnes, inkoop/subsidiëring van lesaanbod en monitoring. Daarnaast is er een algemeen ondersteuningsaanbod beschikbaar op het gebied van kennisontwikkeling en -deling in de vorm van praktijkvoorbeelden, bijeenkomsten, deskundigheidsbevordering van professionals (docenten en klantmanagers) en vrijwilligers, het betrekken van stakeholders zoals werkgevers en zorgverleners, voorlichting over- en waar nodig ontwikkeling van materialen.

Op basis van de regionale programma’s laaggeletterdheid wordt gekeken welke behoefte er is aan ondersteuning bij gemeenten en andere lokale/regionale organisaties en wordt de beschikbare landelijke ondersteuningscapaciteit in overleg met de WEB-contactgemeenten verdeeld.

De bedoeling is dat de vraag naar ondersteuning in de periode 2020-2024 geleidelijk afneemt naar mate de regierol van gemeenten verder verstevigt. Als eind 2024 de doelstellingen behaald zijn krijgen gemeenten de volledige regie op de aanpak van laaggeletterdheid en de besteding van de WEB-middelen voor volwasseneneducatie. In de praktijk betekent dit dat de financiering via het gemeentefonds gaat lopen waardoor de gemeenten een grotere bestedingsvrijheid krijgen.

NB: Op 30 juni j.l. heeft de VNG zijn handtekening onder de bestuurlijke afspraken weggehaald. Er was grote onvrede over de wijze waarop kwaliteitsbewaking en monitoring zouden worden ingericht. Bovendien zijn de financiële middelen onvoldoende om de afspraken te kunnen uitvoeren. Het Rijk bood geen perspectief op verbetering. De opschorting van de afspraken heeft vooralsnog geen directe gevolgen voor de inhoud van het Regionaal programma. Rijk en VNG blijven wel met elkaar in gesprek.

4. Nieuw regionaal beleid in Holland Rijnland

4.1 Integraal beleid

In Holland Rijnland is de afgelopen jaren hard gewerkt aan een duurzame infrastructuur voor de aanpak van laaggeletterdheid. Veel gedreven partners zijn aangehaakt en er zijn veel mooie en succesvolle initiatieven ontstaan. In de vervolgaanpak is een bestendiging en doorontwikkeling van deze infrastructuur nodig. Een belangrijk onderdeel hiervan is het creëren en bewaken van samenhang. Waar nu nog sprake is van losse initiatieven, deels overlappend en met wisselende kwaliteit, is behoefte aan een rode draad, goede onderlinge afstemming en regie op het geheel.

Wij kiezen daarom voor een integrale aanpak waarin laaggeletterdheid niet als een geïsoleerd probleem wordt benaderd. Daarbij houden we vast aan het uitgangspunt dat de beperkte middelen worden ingezet voor de meest kwetsbare mensen in de samenleving, bijvoorbeeld uitkeringsgerechtigden, werkenden met een minimuminkomen, jongeren zonder startkwalificatie, laagtaalvaardige ouders en mensen in een sociaal isolement. Conform het landelijk beleid krijgt het bereiken van de NT1-doelgroep de hoogste prioriteit. Als de achtergrond van de deelnemers daadwerkelijk een afspiegeling is van de totale doelgroep bestaat meer dan de helft uit NT1’ers. Dit is voor wat betreft de besteding van de WEB- middelen een wezenlijke verandering ten opzichte van de afgelopen jaren.

Er worden verbindingen met relevante beleidsterreinen, werk en inkomen, onderwijs, gezondheid, welzijn en WMO gelegd en mogelijke acties genoemd om de doelstellingen te bereiken. Met het leggen van deze verbindingen worden vindplaatsen van laaggeletterden expliciet benoemd, waardoor de bewustwording bij de uitvoerend medewerkers op al deze beleidsterreinen groeit en meer laaggeletterden worden bereikt.

4.2 Het vinden en activeren van de doelgroep

Het vinden en motiveren van (NT1) deelnemers is erg moeilijk. Lokaal en subregionaal maatwerk wordt over het algemeen gezien als de meest effectieve aanpak om de mensen te bereiken. Werving lijkt het meest effectief via werkgevers en op het herkennen van laaggeletterdheid getrainde professionals bij loketten van gemeenten, welzijnsorganisaties en lokale voorzieningen. Het wordt daarnaast wel zinvol geacht om met elkaar te verkennen of een gezamenlijke aanpak schaalvoordeel kan opleveren.

Samenwerking met vindplaatsen

Duidelijk is dat om ook de NT1-doelgroep te bereiken, de gemeenten, bibliotheken, sociale partners, werkgevers, onderwijsinstellingen en andere scholingsaanbieders nauw moeten samenwerken. Het vraagt om veel en duurzaam investeren, volhouden en geduld. Het is noodzakelijk dat vanuit uiteenlopende loketten en instanties bewustwording, signalering en vervolgens doorverwijzing of de ontwikkeling van gezamenlijk, laagdrempelig aanbod plaatsvindt. Hierbij kunnen, afhankelijk van de actielijn waarop de nadruk ligt, bijvoorbeeld de gezondheidszorg, medewerkers van Centra voor Jeugd en Gezin, welzijnsorganisaties, (sociale) wijkteams, schuldhulpverlening, Werk en Inkomen, UWV. Woningbouwverenigingen en buurthuizen een prominente rol vervullen. Bij het activeren van vindplaatsen moeten goede afspraken worden gemaakt over een goede doorverwijzing met een warme overdracht.

Wervingscampagne

Ik wil leren! is een krachtige en inmiddels veel gehoorde slogan. Stichting Lezen en Schrijven stelt een communicatielijn voor de Ik wil leren! Campagne landelijk en lokaal beschikbaar. De communicatielijn bestaat uit een online aanmeldformulier op www.ikwilleren.nl, een toolkit met materialen en een handleiding voor implementatie. De campagne kan met ondersteuning van Stichting Lezen en Schrijven lokaal op maat worden gemaakt. Ook kunnen taalambassadeurs worden ingezet; oud laaggeletterden die zelf op latere leeftijd een cursus hebben gevolgd. Zij kunnen met hun verhaal anderen stimuleren om hetzelfde te doen. Vanuit het Ministerie OCW wordt ook een landelijke wervingscampagne voorbereid.

Thematische cursussen en camouflageaanbod als wervingsinstrument

Laaggeletterden, met name NT1-ers, herkennen zich lang niet altijd als laaggeletterd en voelen zich vaak niet aangesproken om een cursus lezen of schrijven te gaan volgen of voelen, naast alle andere zaken die lopen in hun leven, niet direct de urgentie. In veel gevallen en om diverse redenen is het niet wenselijk om deelname aan een (non-)formele cursus dan verplicht op te leggen.

Er zijn echter tal van redenen te bedenken waarom zij wel geïnteresseerd zijn om te leren. Op deze leerwensen kan worden ingespeeld door, bijvoorbeeld gezamenlijk met de doorverwijzer, thematisch aanbod of camouflageaanbod te ontwikkelen; aanbod waarin de ontwikkeling van basisvaardigheden niet het uiteindelijke doel is, maar bijdraagt aan andere doelen zoals de ontwikkeling van gezondheidsvaardigheden of financiële zelfredzaamheid van de deelnemer. Taal, rekenen of digitale vaardigheden als middel. Of, in het geval van camouflage-aanbod, het verstoppen van het werken aan basisvaardigheden in andere cursussen die de laaggeletterde wel aanspreken, zoals verkopen op marktplaats of koken voor alleenstaanden. Thematisch- en camouflageaanbod werken in veel gevallen drempelverlagend en geven deelnemers het vertrouwen om vervolgens wel de stap naar (non)formeel cursusaanbod basisvaardigheden te zetten. Verderop in dit hoofdstuk worden het thematisch en camouflageaanbod nog nader toegelicht.

Screeningsacties

Screening, bijvoorbeeld met inzet van de Taalmeter, is een belangrijk instrument om laaggeletterdheid in beeld te brengen. Vindplaatsen, zoals afdelingen Werk en Inkomen, kunnen ervoor kiezen om alle nieuwe klanten te screenen of dat gedurende een bepaalde periode te doen. Ook gerichte acties om bijvoorbeeld bezoekers van sociale wijkteams, voedselbanken, gezondheidscentra etc. te screenen kunnen veel opleveren. Het is wel belangrijk dat er bij een ‘positief’ resultaat direct een aanbod kan worden gedaan.

Actielijnen

Met het doel om de verbinding tussen laaggeletterdheid en andere beleidsterreinen zichtbaar te maken en te houden zijn de volgende actielijnen uitgezet:

  1. De eigen rol van de gemeente
  2. Werk en participatie
  3. Armoede en schulden
  4. Het voorkomen van laaggeletterdheid bij kinderen en het verbeteren van ouderbetrokkenheid
  5. Gezondheid en welzijn

Elke actielijn wordt hieronder kort toegelicht, waarna een aantal uitgangspunten en/of beleidsmaatregelen volgen. Gemeenten en subregio’s bepalen zelf, indien gewenst in eigen uitvoeringsplannen, welke suggesties worden overgenomen, waar de accenten liggen en wat realistisch en (financieel) haalbaar is. De actielijnen en de gewenste accenten kunnen gemeenten opnemen in hun beleid en uitwerken in afspraken binnen het taalnetwerk of taalpact.

Actielijn 1: De eigen rol van de gemeente

In de aanpak van laaggeletterdheid heeft de gemeente een voorbeeldfunctie en moet, om andere partners te inspireren, actief uitdragen dat de aanpak van laaggeletterdheid prioriteit heeft. Bij de eerste actielijn gaat het erom wat gemeenten binnen de eigen organisatie zelf kunnen doen om laaggeletterdheid te bestrijden.

Toegankelijkheid van diensten van de gemeente

De gemeente dient voor alle inwoners toegankelijk te zijn. Laaggeletterden ervaren nog veel struikelblokken, bijvoorbeeld als bepaalde voorzieningen of uitkeringen alleen digitaal kunnen worden aangevraagd. De gemeenten in Holland Rijnland gaan daarom kritisch kijken naar hun eigen dienstverlening, en zorgen waar nodig dat hun dienstverlening ook toegankelijk is of wordt voor niet (digi)taalvaardige inwoners.

Begrijpelijke communicatie

Veel gemeenten hebben hier al aandacht aan besteed, maar gemeenten versturen nog steeds brieven of beschikkingen met belangrijke informatie over bijvoorbeeld de hoogte van een uitkering, die juridisch waterdicht zijn maar die de ontvanger niet begrijpt vanwege het ingewikkelde taalgebruik. De communicatie van de gemeente hoort voor iedereen duidelijk te zijn. De gemeenten in Holland Rijnland gaan daarom voor iedereen begrijpelijk communiceren, bij voorkeur op B1 niveau. Denk aan bewonersbrieven, formulieren en gemeentelijke websites.

Benutten van subsidieverordeningen

De aanpak van laaggeletterdheid vereist een brede maatschappelijke inzet. Dit moet soms geprikkeld worden. In gemeentelijke subsidieverordeningen kan als voorwaarde worden opgenomen dat organisaties in het sociaal domein zich inzetten tegen laaggeletterdheid, bijvoorbeeld door laaggeletterdheid te signaleren bij klanten, de eigen dienstverlening toegankelijker te maken of te investeren in taalscholing voor laaggeletterde werknemers.

De gemeente als werkgever

In dit programma is opgenomen dat gemeenten en taalnetwerken werkgevers actief stimuleren om laaggeletterdheid aan te pakken. De gemeente is zelf ook een werkgever en heeft ook laaggeletterde werknemers in dienst, bijvoorbeeld onder de medewerkers van de afvalverwerking, de groenvoorziening of catering. De gemeenten in Holland Rijnland gaan het goede voorbeeld geven door de eigen werknemers te screenen op laaggeletterdheid en indien nodig taalscholing op de werkvloer te laten volgen.

Leeuwarder groenmannenLeeuwarder Groenmannen

Elf stoere mannen van de buitendienst in Leeuwarden zitten weer in de schoolbanken. Eén ochtend in de week volgen zij lees- , schrijf- en computerles. Een deel van de Leeuwarder ‘groenmannen’ heeft namelijk, door uiteenlopende oorzaken, nooit goed leren lezen en schrijven. Zoals de 58-jarige Meindert. Als jongen ging hij naar de ‘kampschool’. “Bij ons op het woonwagenkamp. Ik was altiet achterop. Lezen vond ik moeilijk. Ik had een lui oog, maar daar kwamen ze pas later achter”.

De lessen bevallen de heren goed. Gerard (46): “Ik steek er elke week wat van op”. “Lezen gaat nu een stuk beter”, vertelt Bauke (50) glunderend. “Ik lees nu af en toe de krant. Dat gaat nog niet snel, maar toch”. Ook gaat er voor de mannen een nieuwe digitale wereld open. Meer dan de helft van de groep had geen mobiel en geen internet. Maar één van de heren kan nu zelfs skypen met een familielid in Canada. In 2018 werden de groenmannen door Prinses Laurentien vereerd met de publieksprijs van de Taalheldenverkiezing.

Actielijn 2: Werk en participatie

Als je informatie niet goed begrijpt, is de kans groot dat je minder zelfredzaam en minder actief bent zowel op de arbeidsmarkt als in het algemeen in de samenleving. Iedereen moet kunnen meedoen in de maatschappij.

Participatie

Veel gemeentelijke collega’s en medewerkers van uitvoeringsorganisaties komen, bewust of onbewust, in contact met laaggeletterden. Het gemeenteloket is een belangrijke ‘vindplaats’. Mensen die een bijstandsuitkering aanvragen, kunnen we gaan screenen op laaggeletterdheid. Soms is de Wet taaleis van toepassing, maar er is ook aandacht voor degenen, bijvoorbeeld NT1ers, die niet aan de taaleis hoeven te voldoen. Ook mensen die bij sociale wijkteams komen, kunnen worden gescreend als daar aanleiding voor is en zo nodig doorverwezen naar taalaanbod of ander scholingsaanbod, zoals een re- integratievoorziening, cursussen financiële vaardigheden of empowermenttrajecten. Zo wordt eraan bijgedragen dat mensen op langere termijn deze voorzieningen niet meer nodig hebben en zelfstandig kunnen participeren in de maatschappij.

Taal op de werkvloer

Heel belangrijk in de nieuwe aanpak is het stimuleren van de betrokkenheid van werkgevers. Zoals eerder aangegeven, heeft het merendeel van de laaggeletterden een baan.

Laaggeletterdheid kan grote invloed hebben op het functioneren, de doorgroeimogelijkheden en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Werkgevers hebben dan ook belang bij de bestrijding van laaggeletterdheid. Voor werknemers is het vaak niet haalbaar om naast een volle werkweek nog een taalcursus te gaan volgen. Om laaggeletterde werknemers hierin tegemoet te komen moet geïnvesteerd worden in het aanbieden van taalcursussen op de werkvloer, binnen of vlak voor of na werktijd en aansluitend bij de werkcontext van deelnemers.

Werkgevers hebben een belangrijke rol in de aanpak van laaggeletterdheid, ook in hun eigen belang. De gemeente en het taalnetwerk stimuleren daarom het bedrijfsleven om personeel te screenen op laaggeletterdheid en de werknemers die dat nodig hebben opleidingsmogelijkheden te bieden op de werkvloer. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht gegeven aan de sectoren waarvan bekend is dat laaggeletterden er oververtegenwoordigd zijn: industrie, de bouw, schoonmaak, de groene sector, horeca en de zorg. De gemeente en het taalnetwerk ontwikkelen hiervoor een sluitende aanpak, zoals bijvoorbeeld een regionaal werkgeversakkoord met een gecoördineerde benadering van individuele werkgevers en ondersteuning van werkgevers bij het aanvragen van subsidie en de implementatie van taal op de werkvloer.

Vrijwilligers spelen een cruciale rol in de aanpak van laaggeletterdheid. Gezamenlijk met het taalnetwerk wordt gekeken waar vrijwilligers kunnen worden ingezet en hoe zij geworven kunnen worden. Er wordt gezorgd voor een goede scholing en begeleiding van (taal)vrijwilligers.

Scorekaart Taal met SterrenTaalakkoord voor werkgevers in Zuid-Holland

In Zuid-Holland hebben een aantal partijen de krachten gebundeld om via de werkgeversaanpak laaggeletterdheid aan te pakken. Gezamenlijk hebben zij het ‘Taalakkoord Werkgevers’ afgesloten, met daarin onder andere afvalverwerker Irado, de gemeenten Dordrecht, Maassluis, Schiedam en Vlaardingen als aangesloten werkgevers en partners. Binnen het Taalakkoord Werkgevers bundelen werkgevers hun krachten en verbeteren ze de taalvaardigheid van hun medewerkers. De Leerwerkloketten zorgen er samen met de aangesloten brancheorganisaties, taalaanbieders en Stichting Lezen en Schrijven voor dat dit belangrijke onderwerp aandacht krijgt. Binnen de eigen organisatie, maar ook bij andere werkgevers.

Met het boekblik ‘Taal met sterren’ hebben werkgevers een instrument in handen om de taalvriendelijkheid in hun organisatie te testen, inclusief handvatten om deze te verbeteren. Het bestaat uit een blik, in de vorm van een boek, met daarin een bedrijfsscan en een aantal kaarten met een recept voor een taalvriendelijkere organisatie. Belangrijke ingrediënten zoals aandacht, herkenning, communicatie en openheid komen uitgebreid aan bod.

De bedrijfsscan en receptenkaarten bieden een leidraad om het gesprek aan te gaan over ambities van de werkgevers op het gebied van taalvriendelijkheid. Een onafhankelijke partij, zoals Stichting Lezen en Schrijven, kan vervolgens adviseren hoe de werkgever bijvoorbeeld de communicatie kan verbeteren, of welke lokale taalaanbieders een rol zouden kunnen spelen in een taalaanbod op de werkvloer. Het Leerwerkloket kan adviseren over financiering. Gezamenlijk maken de partners uit het Taalakkoord andere werkgevers enthousiast voor de aanpak.

Integratie van oud- en nieuwkomers

Goede taalbeheersing versnelt de integratie van oud- en nieuwkomers. De gemeenten en lokale taalnetwerken ondersteunen oud- en nieuwkomers bij het leren van de Nederlandse taal. Mensen die aan de inburgeringsplicht hebben voldaan maar nog onvoldoende taalvaardig zijn worden direct doorverwezen voor aanvullende scholing. Waar mogelijk wordt ook hier de verbinding gezocht met Werkgeverservicepunten en werkgevers om de doorstroom naar werk en vrijwilligerswerk te bevorderen.

Vrouwenemancipatie

Nog steeds zijn veel vrouwen in Nederland economisch niet zelfstandig. Dit geldt met name voor een grote groep vrouwen met een migrantenachtergrond. Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal kan hierin een belangrijke rol spelen. De gemeente en het taalnetwerk kunnen deze vrouwen extra ondersteunen door cursussen en taalonderwijs te organiseren gericht op empowerment, zelfredzaamheid en werk.

Praktijkvoorbeeld: vrouwenemancipatie (empowerment)

Empowerment in Alphen aan den Rijn

SAVA is een Zuid-Hollandse vrouwenorganisatie, het staat voor Sociale Activering Vrouwen Alphen. SAVA activeert vrouwen op een laagdrempelige manier zodat deelnemers aansluiting vinden bij de maatschappij en/of de arbeidsmarkt. SAVA biedt ondersteuning in de vorm van verbinding, informatie, activiteiten en cursussen. De empowermentcursussen die SAVA aanbiedt zijn In je kracht en Jouw leven & werk. De deelnemers sluiten de cursus af met een moodboard en ontvangen een certificaat.

Tijdens de cursus leren de deelnemers ontdekken waar hun kwaliteiten liggen. Denait: “Ik wil graag een opleiding tot verzorgende doen. Ik was mantelzorger voor mijn opa en ik weet nu dat dat iets is wat ik goed kan. Daarmee wil ik nu verder. Ik wil ook mijn rijbewijs halen omdat me dat kan helpen bij mijn werk als verzorgende.”

Actielijn 3: Armoede en schulden

Armoede, schulden en laaggeletterdheid gaan vaak hand in hand. Laaggeletterdheid is een belemmering om uit de armoede te komen.

De aanpak van armoede

Laaggeletterden die in armoede leven kennen vaak de weg niet naar de regelingen die hen kunnen helpen. De gemeente en het taalnetwerk gaan extra aandacht besteden aan het bereiken van deze groep, om ervoor te zorgen dat zij de hulp krijgen waar zij recht op hebben en om te kunnen werken aan een duurzame oplossing. Er wordt enerzijds ingezet op signalering van laaggeletterdheid bij inwoners die gebruik maken van armoedevoorzieningen, en anderzijds op signalering van armoedeproblematiek bij laaggeletterden die bij het taalnetwerk in beeld zijn. Zo kan naar elkaar worden doorverwezen. Speciale aandacht verdient de verbinding van laaggeletterdheid en armoede bij kinderen (zie actielijn 4).

Duurzaam uit de schulden

Wie moeite heeft met het lezen van brieven, rekeningen en aanmaningen komt moeilijker uit de schulden. Het is van belang om zo vroeg mogelijk in een schuldhulpverleningstraject laaggeletterdheid te herkennen en hierop in te spelen, bijvoorbeeld door de inzet van een screeningsinstrument bij de intake. Vervolgens moet aan laaggeletterde klanten een passend scholingsaanbod worden gedaan, bijvoorbeeld voor het werken aan financiële vaardigheden in begrijpelijke taal, met aandacht voor de juiste timing.

Praktijkvoorbeeld: de aanpak van armoede

Handleiding Pak je KansIntegrale aanpak armoede, taal en laaggeletterdheid in Amsterdam

In Amsterdam realiseert men zich dat de doelgroepen van het taal- en armoedenetwerk grotendeels overeenkomen: laaggeletterden kampen vaak met schuldenproblematiek, en mensen met schulden hebben vaak moeite met lezen en schrijven. De aanpak in Amsterdam is er daarom op gericht om bestaande initiatieven uit de domeinen armoedebestrijding, schuldhulpverlening en volwasseneneducatie met elkaar te verbinden en te versterken. Verschillende wethouders en ambtenaren zijn bij het initiatief betrokken. Duizend vrijwilligers en vijfhonderd professionals op de terreinen schuldhulpverlening en laaggeletterdheid zijn getraind om zowel armoede- als laaggeletterdheidproblematiek te herkennen.

Bij signalering worden mensen doorverwezen naar de cursus ‘Pak je kans’, met lesmateriaal over Amsterdamse armoederegelingen en voorzieningen voor minima, ontwikkeld voor mensen die moeite hebben met lezen en schrijven. Het lesmateriaal is een verdieping op de cursus ‘Voor ’t zelfde geld’ en is speciaal toegesneden op de Amsterdamse situatie. Het is een cursus gericht op de ontwikkeling van competenties: cursisten leren hoe ze ondersteuning kunnen vinden, hoe ze hun eigen financiële administratie kunnen bijhouden en hoe ze hun uitgaven kunnen prioriteren. De Gemeente Amsterdam biedt de cursus met een duur van 6 maanden gratis aan, op verschillende niveaus en in het eigen stadsdeel van cursisten.

De betrokken ambtenaar heeft een tip voor collega-ambtenaren die voor een geïntegreerde aanpak willen gaan: “Mijn advies is om veel met elkaar in contact te treden en te blijven benadrukken dat er veel overlap zit in de doelgroepen. Als mensen zich daar bewust van worden, kun je de interventies die je van beide kanten ontwikkelt interessanter en sterker maken”.

Actielijn 4: Het voorkomen van laaggeletterdheid bij kinderen en het verbeteren van ouderbetrokkenheid

Er verlaten nog steeds kinderen laaggeletterd het onderwijs. Kinderen van laaggeletterde ouders lopen een groter risico om zelf later ook laaggeletterd te worden. Dat risico is nog groter als kinderen in armoede opgroeien. Het bereiken van kinderen van laaggeletterde ouders en de ouders zelf is dan ook essentieel. De vicieuze cirkel moet doorbroken worden. Er wordt daarom ingezet op het verbeteren van ouderbetrokkenheid en het voorkomen van laaggeletterdheid bij kinderen.

Een goede start voor kinderen / VVE

Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) is bedoeld om te voorkomen dat kinderen in hun jonge jaren starten met een (taal)achterstand door de thuissituatie. De gemeenten in de regio ontvangen ieder een geoormerkte uitkering voor VVE vanuit het Rijk. De hoogte van dit bedrag hangt af van de hoeveelheid doelgroepkinderen in een gemeente. Hiervoor kijkt het Rijk naar:

  • het opleidingsniveau van beide ouders;
  • het herkomstland van de moeder;
  • de verblijfsduur van de moeder in Nederland;
  • het gemiddelde opleidingsniveau van alle moeders op de school;
  • of de ouders in de schuldsanering

Binnen deze middelen is ook ruimte voor de financiering van ouderbetrokkenheid.

Via het leerlingvolgsysteem in het basisonderwijs kunnen taalzwakke leerlingen worden gesignaleerd en in aangepaste vorm taalonderwijs krijgen. Ook in het voortgezet onderwijs en het mbo kan extra taalonderwijs worden gegeven. De gemeente zorgt ervoor dat hierover afspraken worden gemaakt in de Lokale Educatieve Agenda en neemt de bestrijding van laaggeletterdheid bij kinderen op in het onderwijs- en VVE beleid. Het taalnetwerk zoekt de samenwerking met schoolbesturen en kinderopvangorganisaties om initiatieven in het onderwijs te betrekken in de taalketen en samenhang af te stemmen.

Praktijkvoorbeeld: het voorkomen van laaggeletterdheid

Ouderbetrokkenheid in Leiden

Hoe leg je aan ouders uit wat de woorden “tienminutengesprek”, “rapport” of “ouderbijdrage” betekenen? Hoe blijf je als ouder op de hoogte van wat er op de basisschool speelt? Hoe kan je je kind ondersteunen bij zijn of haar huiswerk?

JES Rijnland voert het programma SLIM voor Ouders uit, waarin ouders de taal van de school leren. Zij komen wekelijks samen, onder begeleiding van een docent, en gaan aan de slag met woordenschat, het oefenen van gesprekken en lees- en schrijfvaardigheden. Elke les staat een ander thema centraal, dat aansluit bij wat er op school speelt. Zo kunnen de ouders stap voor stap meer betrokken worden bij de ontwikkeling van hun kind, en hun kind meer en meer stimuleren in hun taalontwikkeling.

Actielijn 5: Gezondheid en welzijn

Informatie over gezondheid, gezondheidsrisico’s en een gezonde levensstijl moet voor iedereen toegankelijk en begrijpelijk zijn.

Het betrekken van zorgverleners

Zorgverleners zijn verplicht om ervoor te zorgen dat hun patiënt hun communicatie begrijpt. Helaas gaat dat nog vaak mis. Zorgverleners komen allemaal dagelijks laaggeletterden tegen zonder dat ze zich hier bewust van zijn. Door in te zetten op het trainen van deze professionals in het herkennen en bespreken van laaggeletterdheid, kunnen zij rekening met laaggeletterde patiënten houden in hun communicatie. Door de vertrouwensrelatie die zij vaak met patiënten hebben, kunnen ze hen naar verwachting goed motiveren om met hun basisvaardigheden aan de slag te gaan. De gemeente en het taalnetwerk gaan laaggeletterdheid en de trainingen onder de aandacht brengen bij zorgverleners en koepelorganisaties en hen betrekken bij het netwerk.

Bevordering van gezonde keuzes

Om gezonde keuzes door laaggeletterden te bevorderen kan passend aanbod worden gecreëerd. De gemeente en het taalnetwerk stimuleren diëtistenpraktijken, vrijwilligersorganisaties en andere relevante professionals om samen te werken aan de verbetering van de gezondheidsvaardigheden van volwassen laaggeletterden met overgewicht en/of een slechte ervaren gezondheid. Hier zijn reeds diverse lesbrieven en een methode voor beschikbaar, zoals de methode Voel je goed! van Stichting Lezen en Schrijven die in sommige gemeenten in Holland Rijnland al wordt ingezet.

Praktijkvoorbeeld: bevordering van gezonde keuzes

In Nieuwkoop en Ter Aar voelt men zich goed!

Op initiatief van het Taalhuis van Bibliotheek Rijn en Venen in Nieuwkoop/Ter Aar is in 2019 gestart met het aanbieden van een Voel je Goed! programma. Een mooie samenwerking tussen de gemeente, het Taalhuis, de Participatieacademie, TOM in de Buurt Nieuwkoop/Ter Aar, diëtiste Hayat Maliki en Stichting Lezen en Schrijven.

Voel je Goed! is een programma voor laaggeletterde volwassenen die willen werken aan een gezonder gewicht en moeite hebben met taal, en daardoor met het verwerken van informatie. Het programma is gericht op gezondheid en geletterdheid. Door de combinatie van eet- en beweegadviezen van een diëtist en lessen van een vrijwilliger over gezonder eten en meer bewegen zorgt men voor duurzame veranderingen in de leefstijl van de deelnemers.

De wekelijkse lessen zorgden voor een ware gedragsverandering. Waar eerst koekjes werden meegenomen kwam nu de komkommer op tafel. De 4 klontjes suiker per kopje thee of koffie waren aan het einde van het programma gereduceerd tot één en omdat de ramadan precies in de lessencyclus viel, is er door de diëtiste extra aandacht besteed aan gezond eten tijdens de ramadan.

Dit gaf mooie nieuwe inzichten. Alle deelnemers gaven aan zich door Voel je Goed beter en energieker te voelen. En bijkomend voordeel: zij zijn allemaal beter Nederlands gaan praten.

Door de goede ervaringen is er ook elders in de regio enthousiasme om het Voel je Goed! programma in te zetten, waarbij ook wordt ingezet op het bereiken van NT1’ers.

Het voorkomen van eenzaamheid

Ouderen wonen steeds langer thuis en hun eenzaamheid neemt toe. Digitale vaardigheden zijn dan vaak essentieel om betrokken te blijven bij de buitenwereld. Goed kunnen lezen en schrijven is dan weer een voorwaarde om digitale vaardigheden te kunnen verwerven.

Deelname aan aanbod kan helpen om de eenzaamheid te doorbreken. De gemeente en het taalnetwerk stimuleren daarom deelname van ouderen aan aanbod zoals lees- en schrijftafels en cursussen digitale vaardigheden.

4.4 Uitvoering

Samenwerking en regie

De regie en de eindverantwoordelijkheid voor de aanpak van laaggeletterdheid 2020-2024 liggen bij de gemeenten. Leiden heeft een bijzondere positie als contactgemeente voor de rechtmatige besteding van de WEB-middelen.

De individuele gemeenten in Holland Rijnland gaan het voorkomen en bestrijden van laaggeletterdheid integraal verwerken in het gemeentelijk beleid in het sociaal domein, de publieke dienstverlening en in hun rol als werkgever. Zij werken daarin samen met lokale partners. Aansturing van dit alles is beter mogelijk op lokaal of subregionaal niveau.

Het Regionaal Programma geeft met de hiervoor beschreven actielijnen het kader voor samenwerking en acties op lokaal niveau. Lokaal en subregionaal zijn in Holland Rijnland al (taal)netwerken actief waarin partijen hun activiteiten en ambities met betrekking tot de aanpak van laaggeletterdheid op elkaar afstemmen. Gezamenlijk worden lokaal plannen gemaakt en uitgevoerd. In uitvoeringsplannen kunnen de partners ook kwantitatieve doelstellingen, zoals het aantal te vinden NT1’ers of het aantal te activeren werkgevers, met elkaar afspreken. Daarbij is veel ruimte voor een eigen invulling, passend bij de lokale situatie en de lokale netwerken.

Taalhuizen

De samenwerking tussen gemeenten en Taalhuizen wordt geïntensiveerd. Taalhuizen zijn een belangrijke schakel in de aanpak van laaggeletterdheid. In het Taalhuis kunnen inwoners werken aan verbetering van hun basisvaardigheden, maar het Taalhuis is ook de organisator en de beheerder van het taalnetwerk.

Onlangs is een kwaliteitskader ontwikkeld met vernieuwde bouwstenen van het Taalhuis. Dit kader helpt om op een gestructureerde wijze te werken aan de kwaliteit van het Taalhuis. Met het kwaliteitskader kunnen Taalhuizen zien wat goed gaat, wat beter kan en welke stappen ze kunnen zetten om de kwaliteit verder te ontwikkelen. Vanaf 2020 doorlopen alle taalhuizen een certificeringsproces.

Taalpacten

In een aantal taalnetwerken worden momenteel Taalpacten gevormd, waarin afspraken over gedeelde ambities en gezamenlijke plannen worden vastgelegd. Een Taalpact is een afspraak tussen relevante partijen om samen te werken binnen één of meerdere actielijnen van het regionale programma.

Verbinding in het Bondgenootschap

Het Bondgenootschap Geletterdheid in de regio Holland Rijnland behoudt zijn verbindende rol voor heel Holland Rijnland. Het huidige uitvoeringsplan loopt tot en met 2020. Het nieuwe Regionaal Programma sluit daarop aan en afspraken hieruit worden, in afstemming met het Bondgenootschap, overgenomen in het volgende uitvoeringsplan. Bondgenoten zijn aangehaakt op ambtelijk en bestuurlijk niveau. Ook beslaat het werkgebied van een deel van de aangesloten organisaties de gehele regio. De bijeenkomsten met de bondgenoten staan dan ook in het teken van informeren en inspireren. De bondgenoten kunnen vervolgens een activerende rol spelen in de betrokkenheid en rol van hun organisaties bij de lokale taalnetwerken.

Stichting Lezen en Schrijven

Bij Stichting Lezen en Schrijven zit veel expertise en ervaring over de aanpak van laaggeletterdheid en de relatie van laaggeletterdheid met verschillende thema’s. Ook heeft zij diverse lesmaterialen en instrumenten beschikbaar en is zij een actieve partner in de lokale netwerken. Stichting Lezen en Schrijven heeft daarnaast ook een rol in het landelijke expertisecentrum i.o. De regionale adviseurs van Stichting Lezen en Schrijven zullen in het kader van het programma ‘Aanpak Laaggeletterdheid Gemeenten’ de komende jaren veel voor gemeenten werken. Met het Regionaal Programma Aanpak Laaggeletterdheid 2020- 2024 als basis worden regiobreed of gemeentelijk afspraken gemaakt over de inzet van Stichting Lezen en Schrijven. Stichting Lezen en Schrijven werkt vraaggericht en maakt met gemeenten afspraken over de ondersteuning. Het ministerie van OCW is opdrachtgever. De subsidie aan Stichting Lezen en Schrijven wordt de komende jaren trapsgewijs minder (terwijl de gemeenten ieder jaar wat meer krijgen).

Doelgroepkeuzes

Voor de financiering van de bestrijding van laaggeletterdheid bij volwassenen is de WEB verreweg de belangrijkste financieringsbron. In relatie tot de omvang van de doelgroep zijn de middelen beperkt. Voorop staat daarom dat alleen mensen uit kwetsbare groepen met lage inkomens voor het WEB-gefinancierde educatieaanbod in aanmerking komen. Op dit moment zijn voor de besteding van de WEB-middelen uitkeringsgerechtigden en NT1ers als prioritaire doelgroepen aangewezen. In de toekomst zullen via de geschetste actielijnen ook andere doelgroepen in het sociaal domein, waarbij laaggeletterdheid mede een oorzaak van problemen, is naar het WEB-aanbod worden geleid. Daarbij zijn ook mensen met een baan niet uitgezonderd, mits de werkgever zelf geen aanbod kan organiseren en het inkomen van de laaggeletterde ‘laag’ is.

Voor het aanbod via welzijnsinstellingen en vrijwilligersorganisaties kunnen gemeenten en subregio’s eigen keuzes maken, afhankelijk van de lokale problematiek. Als er lokaal een grote behoefte is aan een programma gericht op basisvaardigheden in verband met schulden, armoede of gezondheid, wordt in die betreffende gemeente specifiek daarop gericht beleid gemaakt. De uitvoering daarvan wordt belegd bij de lokale maatschappelijke instellingen, maar ook het in die regio actieve Taalhuis moet worden betrokken, om initiatieven in te bedden in het taalnetwerk en zo de samenhang met en de doorlopende lijn in de aanpak van laaggeletterdheid te bewaken.

Welke actielijn ook wordt gevolgd, het vinden en stimuleren van NT1ers heeft in de beleidsperiode tot 2024 altijd prioriteit. NT1ers vormen daarom een doelgroep op zich. Voor het overige is de indeling van het CINOP (op basis waarvan de aantallen laaggeletterden in hoofdstuk 2 zijn ingedeeld) niet bruikbaar voor het maken van beleid of het stellen van kwantitatieve streefwaarden. Voor onze eigen monitoring maken wij daarom het onderscheid tussen werkenden (NT1 en NT2), uitkeringsgerechtigden (NT1 en NT2) en overigen (NT1 en NT2).

Educatie-aanbod

In Holland Rijnland is al veel cursusaanbod van diverse aanbieders. Dit is nog wel behoorlijk versnipperd. De lokale Taalhuizen gaan een rol spelen in het in kaart brengen van behoeften, (hiaten in) het aanbod en in het verzorgen van een goede intake en plaatsing van cursisten bij het voor hen best passende aanbod. Zo wordt bijvoorbeeld duidelijk welk aanbod gemeenten nu naast het WEB-aanbod financieren en hoe het lokale aanbod zich tot elkaar verhoudt. Is er bijvoorbeeld sprake van overlap tussen aanbod of van concurrentie op beperkte middelen? Gemeenten en Taalhuizen stimuleren onderlinge samenwerking en afstemming tussen verschillende aanbieders met het doel dat voor iedereen een passend aanbod beschikbaar komt.

Maatwerk in aanbod

De manier waarop iemand het beste leert, is afhankelijk van de deelnemer en de aan te leren vaardigheid. De taalvraag van laaggeletterden is divers wat betreft de inhoud en het niveau. Daarom moet er bij iedere deelnemer een zorgvuldige keuze worden gemaakt voor de vorm waarin iemand gaat leren. Cruciaal is dat het aanbod op maat is en aansluit bij de capaciteiten, context en leefwereld van de laaggeletterden. Uit onderzoek van Maurice de Greef (2018) blijkt dat ontwikkelen van basisvaardigheden het beste werkt wanneer je dit doet binnen een relevante (beroeps)context. Dit verhoogt de intrinsieke motivatie, waardoor het effect groter is en het geleerde beter beklijft. Aanbod moet dan ook gericht zijn op de vaardigheden die cursisten nodig hebben in hun werk of leven. Doorverwijzingen door vindplaatsen zijn het meest succesvol wanneer het aanbod aansluit bij de vraag waarmee de laaggeletterde bij de vindplaats binnen kwam.

Het benodigde type aanbod en de intensiteit hangen mede samen met de leerdoelen en – stijlen, de levenssituatie en beschikbare tijd van de doelgroepen. We zetten daarom in op een divers cursusaanbod dat goed aansluit bij de leervraag. Dit kan een combinatie zijn van taal, rekenen en/of digitale vaardigheden. Dit aanbod moet voldoen aan de (landelijk) vastgestelde kwaliteitskaders en herkenbaar zijn voor deelnemers en toeleiders.

Taalactiviteiten moeten een sluitende leerlijn kunnen vormen van laagdrempelig, flexibel, informeel en non-formeel aanbod tot formele diplomagerichte cursussen.

Om dit te bereiken, is een herziening en doorontwikkeling van het huidige aanbod noodzakelijk, waarbij (non-)formele en informele partners samenwerken en passende, contextrijke arrangementen ontwikkelen. Ieders deskundigheid wordt dan op de meest optimale manier benut. We verwachten van aanbieders dat ze hiervoor onderzoeken waar de grootste behoefte ligt en dat ze oog hebben voor een duurzaam traject. De behoefte aan soorten aanbod ter verbetering van de basisvaardigheden is zeer uiteenlopend en kan verschillen per gemeente. Dit vraagt om een lokale aanpak. Daar waar activiteiten succesvol blijken te zijn, rollen we deze verder uit. Daar waar nodig passen we onze aanpak aan, waarbij we opleiders vragen creatief met ons mee te denken. Formele, non-formele en informele taalaanbieders moeten elkaar hiervoor (blijven) vinden en versterken.

Daarnaast zien we mogelijkheden in een mix van leervormen die niet alleen te maken hebben met taal. Een samenwerking tussen een vrijwilliger die schuldhulpmaatje is en een taalmaatje zou bijvoorbeeld een mooie combinatie zijn. Of denk aan een formele taalcursus die aansluit op een werkstage.

WEB-aanbod (ook maatwerk) en Aanbesteding WEB-middelen 2021-2024

In 2020 wordt de inkoop van volwasseneneducatie in Holland Rijnland opnieuw aanbesteed. De huidige contracten lopen tot en met 31 december 2020 en kunnen niet worden verlengd. Vooralsnog (in ieder geval tot en met 2022) wordt van het WEB-budget ruim €900.000 per jaar besteed bij particuliere aanbieders. Als het nieuwe beleid in 2022 is geïmplementeerd kan eventueel tot een andere verdeling van de WEB-middelen worden besloten. Het voornemen is om net als in de huidige situatie contracten te sluiten met drie aanbieders. De overgang naar de vernieuwde aanpak is een geleidelijk proces. Daar houden we rekening mee bij de formulering van de opdracht.

In de nieuwe periode willen we ten opzichte van de oude situatie de nadruk op zelfredzaamheid, sociale activering en participatie versterken. Conform de beleidsbrief van het Rijk streven we naar een groter bereik, in het bijzonder onder de NT1-doelgroep.

Daarnaast geldt de afspraak met de VNG dat de arbeidsmarktregio’s meer opleidingen aanbieden die leiden tot diploma’s of certificaten, het formele aanbod. Verder blijven echter de voorschriften van de WEB onverkort van kracht. Dit laatste beperkt de mogelijkheden om de middelen in te zetten. Zo zijn inburgeraars uitgesloten van WEB trajecten. Op hoofdlijnen vragen wij de aanbieders het volgende:

  • Intensieve taalcursussen tot maximaal niveau 2F/B2, duur cursussen is variabel, afhankelijk van de vraag, leerbaarheid en niveau van de deelnemers;
  • Contextgerichte cursussen waarin de verbinding met maatschappelijke thema’s gezondheid, participatie, werk, armoede, schulden, opvoeding etc. wordt gelegd, afhankelijk van de leervraag van de cursist. Hierbij wordt in de ontwikkeling en uitvoering de samenwerking gezocht met relevante partners, zoals bijvoorbeeld de schuldhulpverlening of de school van de kinderen wanneer de deelnemer hierdoor is doorverwezen. Zo kan gezamenlijk gezorgd worden voor aanbod dat aansluit bij de dagelijkse context, zorgen en vragen van de deelnemers;
  • Flexibiliteit in aanbod is een voorwaarde, het aanbod wordt aangepast aan de wensen van de opdrachtgever en de doelgroep;
  • Aanbieders zijn in staat en bereid (geanonimiseerd) te rapporteren over de voortgang en het behaalde (uitstroom) resultaat van cursisten, uitdrukkelijk ook wat betreft toename sociale inclusie, zelfredzaamheid etc.

Informeel aanbod

Informeel aanbod is aanbod waarbij in een informele setting de basisvaardigheden worden geoefend. Informeel aanbod is zeer succesvol als aanvulling op- of als opstap naar formeel aanbod. Bij informeel aanbod kan worden gedacht aan begeleiding door taalmaatjes (vrijwilligers) en de zogenoemde taalcafé’s.

Thematisch aanbod

Een taalcursus trekt alleen diegenen die al gemotiveerd zijn om beter te leren lezen en schrijven, en bereid zijn hier voldoende tijd voor te maken. Omdat lang niet alle laaggeletterden hiertoe intrinsiek gemotiveerd en bereid zijn, en omdat we weten dat cursisten het beste leren wanneer de aangeboden lesstof aansluit bij hun context en leervraag, wordt naast de cursussen basisvaardigheden ingezet op thematisch aanbod.

Lokaal is er de afgelopen jaren bijvoorbeeld al geëxperimenteerd met projecten in aansluiting op de thema’s werk, opleiding, (financiële) zelfredzaamheid, gezondheid en ouderbetrokkenheid. Deze pilots hebben successen en leermomenten opgeleverd voor onze inzet op het vervolg. Thematisch aanbod kan mogelijk (deels) worden bekostigd door het betrokken gemeentelijke domein.

Praktijkvoorbeeld: thematisch aanbod (armoede en schulden)

Uit onderzoek weten we dat 50% van de mensen met problematische schulden waarschijnlijk moeite heeft met lezen en schrijven. Bij de Stadsbank Leiden heeft men daarom de afgelopen jaren ingezet op het herkennen van laaggeletterdheid onder hun hulpvragers. Dit leidde in eerste instantie niet tot veel extra toeloop bij het Taalhuis, waar naar werd doorverwezen. Dit is achteraf niet verrassend; mensen met problematische schulden hebben hun hoofd niet naar taalscholing staan.

In opdracht van de Stadsbank is mbo//Rijnland daarom een cursus budgetvaardigheden in begrijpelijke taal gaan aanbieden voor klanten van de Stadsbank. De Stadsbank betaalt de docent en Stichting Lezen en Schrijven heeft materiaal van de methode ‘Voor ‘t zelfde geld’ beschikbaar gesteld. Voor ’t zelfde geld is een methode op taalniveau 1F die speciaal gemaakt is voor mensen die hun thuisadministratie willen leren bijhouden en die moeite hebben met lezen, rekenen en schrijven. Door het volgen van de lessen krijgen deelnemers een goed overzicht van hun financiën en alles wat daarbij hoort.

Het Taalhuis ondersteunt de lessen en zorgt waar dat gewenst is voor een laagdrempelige overgang van cursisten naar vervolgaanbod zoals een cursus digitale vaardigheden, hulp van een taalmaatje of een taalcursus bij de lokale WEB-aanbieder. Zo is een aantal laaggeletterden, die in eerste instantie niet open stonden voor een cursus, inmiddels toch aan de slag gegaan met hun basisvaardigheden.

Camouflage-aanbod

Het organiseren van camouflage-aanbod is hiervoor al genoemd als een wervingsstrategie om met name NT1-ers, die niet rechtstreeks te vinden en/of te motiveren zijn om aan de slag te gaan met hun vaardigheden, in beeld te krijgen en de drempel naar aanbod te verlagen.

Dit is gebaseerd op het idee dat we veel NT1-ers alleen kunnen bereiken als we hen aanspreken op een manier die bij hen past.

  • een camouflage activiteit is hierbij niet de cursus computervaardigheden, maar een activiteit die de doelgroep aanspreekt en waarin taal, rekenen en/of digitale vaardigheden verstopt zitten. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld een cursus koken voor alleenstaanden of verkopen op Marktplaats. Tijdens een camouflageactiviteit kan een organisatie beter kennismaken met de deelnemer en een band opbouwen. Als die band er eenmaal is, verwachten we dat het makkelijker is om een gesprek aan te gaan over het verbeteren van de

Camouflage-aanbod kan worden ontwikkeld met behulp van de wervingsprofielen uit de Klasse! Methode, door vanuit het taalnetwerk hiertoe de samenwerking met relevante partijen op te zoeken. Mogelijk (kosten)efficiënter is het om te kijken welk aanbod er al is, waar mogelijk veel laaggeletterden aan deelnemen. Zo bieden sommige wijkteams naailessen of kookcursussen koken voor alleenstaanden. Gezamenlijk kan dan worden gekeken hoe hier aandacht voor de basisvaardigheden in kan worden verstopt. Tijdens de activiteit zijn er dan momenten waarop basisvaardigheden aan bod komen. De begeleiders van de activiteit kunnen observeren of mensen moeite hebben met de basisvaardigheden en hierop inhaken. Uiteindelijk zal er een moment zijn waarop de deelnemer van de camouflageactiviteit een gesprek krijgt met de professional van de faciliterende organisatie. In dit gesprek leert de professional de NT1-er nog beter kennen en wordt de ontwikkelwens besproken. Dan kan er gezamenlijk worden gekeken naar een passend vervolgaanbod.

Taal op de werkvloer

Zoals omschreven in actielijn 2 zal worden ingezet op het organiseren van taal op de werkvloer. Veel bedrijven kopen scholing in en laten dit uitvoeren op de werkvloer.

Werkgevers kunnen ook taaltrainingen inkopen, die functiegericht (gericht op een bepaald werkproces) zijn of kwalificerend (gericht op het behalen van een bepaald certificaat, bijvoorbeeld VCA). Ook zijn er voorbeelden van succesvolle taalbuddy trajecten op de werkvloer taalvaardige werknemers die minder taalvaardige werknemers helpen met het oefenen van lezen en schrijven en/of het uitbreiden van hun (vak) woordenschat.

De financiering van taalcursussen is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de werkgever. Deze heeft belang bij beter presterend personeel. Het Rijk ondersteunt ondernemers die laaggeletterdheid mede willen helpen bestrijden en biedt subsidiemogelijkheden. In sommige gevallen (bijvoorbeeld wanneer er sprake is van een substantiële groep NT1-ers) zouden er WEB trajecten kunnen worden ingezet.

Praktijkvoorbeeld: taal op de werkvloer

Taal op de werkvloer bij de MareGroep

MareGroep N.V. is één van de grootste werkgevers in de Kust- Duin- en Bollenstreek. Zij helpen mensen bij hun ontwikkeling en re-integratie. Een goede taalbeheersing is daarbij vaak onontbeerlijk. De MareGroep wil daarom haar medewerkers stimuleren om hun taalvaardigheid verder te ontwikkelen. Vanaf september 2019 biedt de MareGroep daartoe samen met de Bibliotheek Bollenstreek en taalaanbieder IVIO een lesprogramma, gericht op het verhogen van het taalniveau van de medewerkers. Het management ging aan de slag met een cursus eenvoudig communiceren voor leidinggevenden. Het lesprogramma besloeg een jaar, in september 2020 wordt gestart met een nieuwe lescyclus.

Ruud Eijgen, één van de medewerkers van de MareGroep, stond te popelen om te beginnen met de taallessen. Hij vindt het erg prettig dat hij de lessen in een vertrouwde omgeving kan volgen, samen met zijn collega’s. “Ik werk hier nu 13 jaar, heb het erg naar mijn zin en voel me op mijn gemak bij mijn collega’s. Ik schaam me er niet voor en begin liever vandaag dan morgen”.

Door de taallessen gaat er niet alleen een hele nieuwe wereld voor hem open, hij is ook minder afhankelijk van zijn omgeving: “Ik moet altijd mijn dochter om hulp vragen, daar voel ik me schuldig over. Als ze het huis uit gaat, wil ik graag zelf mijn rekeningen kunnen betalen.”

Relatie met inburgering

Inburgering en volwasseneneducatie zijn in het huidige stelsel bijna volledig van elkaar gescheiden. Pas nadat de nieuwkomer aan de inburgeringsverplichting heeft voldaan, kan hij of zij een WEB-cursus gaan volgen. In principe wordt ook nu al wie ingeburgerd is maar toch nog een achterstand heeft, niet losgelaten maar gestimuleerd om door te leren. Veel inburgeraars zijn al wel vaste bezoekers van de taalhuizen, waar ze begeleid worden door vrijwilligers en hun vaardigheden kunnen oefenen in de taalcafés.

Vanaf juli 2021 zijn gemeenten weer verantwoordelijk voor de inburgering van nieuwkomers. Het vereiste taalniveau voor de inburgeraar wordt dan B1, wat voldoende basis moet zijn om volwaardig te participeren in de samenleving. Maar er komen ook leerroutes op een lager niveau voor de mensen voor wie B1 te hoog gegrepen is. In het bijzonder voor deze mensen zullen aansluitend nog voorzieningen getroffen moeten worden. Samenwerking en afstemming met de beleidsmakers en uitvoerders van de Wet Inburgering biedt ongetwijfeld nieuwe kansen voor deze doelgroep.

Weg met wachtlijsten

Voor veel NT1ers is het een enorme stap om hun schaamte los te laten en zich op volwassen leeftijd nog aan te melden voor een cursus. Het is slecht voor de motivatie van deze groep als er vervolgens wachtlijsten blijken te zijn. Het wegwerken van bestaande wachtlijsten en het voorkomen van het ontstaan ervan krijgt de hoogste prioriteit. Indien nodig investeert de gemeente en het taalnetwerk in extra onderwijsaanbod. Door een stevig lokaal taalnetwerk met goede uitwisseling, kan snel worden geanticipeerd op problemen en kansen met betrekking tot het aanbod en wachtlijsten.

5. Kwaliteitsbewaking

Dit hoofdstuk wordt nader aangevuld als de door het Rijk toegezegde informatie en instrumenten beschikbaar zijn.

De Onderwijsinspectie houdt toezicht op het diplomagerichte aanbod. Gemeenten, de VNG en het Rijk zetten zich in om de kwaliteit van het niet-diplomagerichte (non-formele) aanbod inzichtelijk te maken en beter te waarborgen. Voor het bevorderen van de kwaliteit van het non-formele aanbod komt een landelijke handreiking beschikbaar. Hierbij wordt de relatie gelegd met de kwaliteitsborging in het nieuwe inburgeringsstelsel.

In afwachting van de landelijke handreiking zijn voor de aanbesteding van de WEB- middelen een aantal kwaliteitscriteria geformuleerd:

  • Opdrachtnemer is een professionele organisatie en garandeert een hoge kwaliteit van het aanbod zowel inhoudelijk als
  • Opdrachtnemer is kritisch op het functioneren van de eigen organisatie en werkt continu aan
  • Opdrachtnemer voert een kwaliteitsbeleid op basis van zelfevaluatie en kwaliteitsbewustzijn.
  • Opdrachtnemer werkt actief aan de professionele ontwikkeling van de docenten en inhoudelijke verbetering van het
  • Opdrachtnemer heeft een klachtenregeling en voldoet aan alle eisen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
  • Opdrachtnemer monitort de resultaten en de klanttevredenheid van de deelnemers en past indien nodig zijn beleid
  • Opdrachtnemer is een actieve samenwerkingspartner in de lokale (taal)netwerken.

Landelijk wordt ook gewerkt aan de ontwikkeling van een kwaliteitskeurmerk voor aanbieders van non-formele volwasseneneducatie. Daarbij zullen onder meer de kwaliteit van de organisatie, het personeel, de didactiek en de resultaten beoordeeld worden. Opdrachtnemer zal zodra de kwaliteitseisen van dit keurmerk zijn vastgesteld onmiddellijk actie ondernemen om aan alle eisen te voldoen.

6. Monitoring

Dit hoofdstuk wordt nader aangevuld als de door het Rijk toegezegde informatie en instrumenten beschikbaar zijn.

Er volgen nog nadere aanbevelingen van Rijk-VNG ten aanzien van de eind 2019 door de OESO voorgestelde monitorindicatoren met persoonsgegevens over deelnemers, bijvoorbeeld (school-)opleiding, arbeidssituatie, NT1/NT2, geslacht. Dit in relatie tot de gemeentelijke/regionale doelgroepkeuzes, bestaande monitorsystemen en AVG-bepalingen over verwerken van persoonsgegevens.

Het landelijk monitoringsysteem zal in eerste instantie gericht zijn op de besteding van de WEB-middelen. Tot het zover is zullen wij in Holland Rijnland de resultaten in kaart brengen op basis van de (kwartaal-)rapportages en verantwoordingen van de gecontracteerde aanbieders, de taalhuizen en de overige WEB-gefinancierde projecten. Voor een volledig beeld betrekken wij ook de uit andere bronnen gefinancierde activiteiten.

Door de aanbieders wordt gerapporteerd over:

  • Aantallen en soorten activiteiten;
  • Aantallen deelnemers per activiteit;
  • Activiteiten al dan niet afgerond/non-formele educatie. Redenen niet-afronding;
  • Diploma/certificaat al dan niet behaald/formele educatie. Redenen niet-behalen;
  • Effecten op zelfredzaamheid, sociale contacten, activiteiten in georganiseerd verband, vrijwilligerswerk, arbeidsmarkt/betaald werk, vervolgonderwijs e.d.

7. Financiering

WEB

Om een passend opleidingsaanbod voor hun laaggeletterde inwoners te realiseren ontvangen gemeenten op basis van de Wet educatie beroepsonderwijs (WEB) budget van het Rijk. Sinds 1 januari 2015 worden deze WEB-middelen middels een specifieke uitkering toegekend aan de contactgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s (AMR’s).

Holland Rijnland krijgt voor de uitvoering van de WEB jaarlijks ruim €1.5 miljoen (in 2020 €1.460.153,00). Sinds 2017 zijn de middelen besteed als in de tabel hieronder. Het voornemen is om deze verdeling voorlopig voort te zetten.

Intensieve trajecten bij Taalaanbieders€930.000
Project JA+€230.000
Taalverbeterproject Katwijk€60.000
(inclusief €30.000 extra voor trajecten bij Bibliotheek Katwijk)
Trajecten bij Taalhuizen€200.000
Totaal€1.420.000

De WEB-middelen vormen de belangrijkste financiële pijler in de strijd tegen laaggeletterdheid bij volwassenen. Maar de verantwoordingseisen voor de besteding van de WEB-middelen veranderen niet. Dat beperkt de mogelijkheden om de WEB-middelen in te zetten. De middelen moeten worden ingezet voor opleidingen taal, rekenen en digitale vaardigheden voor inwoners die niet inburgeringsplichtig zijn. Acties om bewustwording te creëren onder de doelgroepen, werkgevers, hulpverleners, overheidsinstellingen etc. mogen hiervan niet worden betaald.

De huidige verdeling van de WEB-middelen heeft een voorgeschiedenis. Vanaf 2015 is de verplichte winkelnering bij de roc’s afgebouwd. In 2015 en 2016 was er nog niet aanbesteed en dreigde een onderbesteding. Er is toen gekozen het geld in te zetten voor een aantal projecten en subsidiëring van trajecten en cursussen bij de taalhuizen. Daarvan zijn JA+ en Taalverbeterproject Katwijk wegens succes geprolongeerd. De taalhuizen gingen de web- subsidie als structureel zien en vroegen soms zelfs een hoger bedrag.

Het voorstel is nu om de huidige besteding van web-middelen nog twee jaar voort te zetten. Dat biedt de taalhuizen en de twee projecten zekerheid. In de beleidsbrief van het Ministerie van maart 2019 staat dat de middelen mogelijk vanaf 2022 vrij besteedbaar zouden kunnen worden. Dat zou een mooi moment zijn om over een andere verdeling na te denken.

De verdeling over de subregio’s is globaal naar rato van het aantal inwoners.

De budgetten voor de gecontracteerde aanbieders zijn per subregio gelijk. Bij de bibliotheken is globaal naar het werkgebied en het inwonertal  gekeken. Rijn en Venen en BplusC (Leiden) krijgen ieder €60.000, Bollenstreek €50.000 en Taalhuis Katwijk €30.000 (en daar bovenop nog €30.000 in het kader van het taalverbetertraject, waarvoor aparte afspraken zijn gemaakt).

Gemeenten zullen de gecontracteerde aanbieders meer gaan betrekken bij eigen projecten. Op deze wijze stuurt de gemeente op de besteding van de WEB-middelen op lokaal niveau. Het Taalverbeterproject Katwijk is daarvan een goed voorbeeld. Zeker als in 2021 de nieuwe contracten zijn gesloten is dat het moment om lokaal in overleg te gaan met de aanbieders.

Decentralisatieuitkering

Naast de WEB-middelen van landelijk in totaal €60 miljoen per jaar is met de nieuwe aanpak nog €25 miljoen per jaar door het Rijk beschikbaar gesteld. Dit bedrag gaat niet in zijn geheel naar gemeenten. Andere bestemmingen zijn onderzoek (onder meer naar doelgroepen, lesaanbod, wat werkt wel en wat werkt niet), monitoring, kwaliteitsborging, subsidies voor werkgevers, een expertisecentrum, subsidie voor Stichting Lezen en Schrijven en de certificering van Taalhuizen.

Voor de gemeenten is er voor de periode 2020-2024 jaarlijks een decentralisatieuitkering, oplopend van €5.000.000,- in 2020 tot €7.300.000,- in 2024. De decentralisatie uitkering is vrij besteedbaar. Holland Rijnland heeft voor 2020 €134.944,00 ontvangen en krijgt in 2021

€147.999.Het voornemen is om dit geld gezamenlijk arbeidsmarkregiobreed in te zetten voor voorwaardenscheppende activiteiten die het bereik, de scholing en de ondersteuning van laaggeletterden lokaal, subregionaal en regionaal bevorderen en borgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om de volgende activiteiten die niet gefinancierd kunnen worden uit de WEB- middelen:

  • Werving van deelnemers;
  • Scholing van medewerkers van potentiele vindplaatsen ten aanzien van het herkennen en doorverwijzen van laaggeletterden;
  • Trainen van (Taal)vrijwilligers;
  • Workshops ter bevordering van de kwaliteit van het aanbod en toeleiding;
  • Coördinatie werkgeversakkoord in de regio;
  • Coördinatie Taalpacten in de subregio’s.

Bij de meeste van deze activiteiten speelt het Taalhuis een centrale rol. Daarmee draagt de decentralisatieuitkering bij aan de instandhouding van de Taalhuizen. Een deel van dit budget kan ook worden gereserveerd als een soort vliegwielfinanciering voor lokale, subregionale of regionale initiatieven. Deze financiering kan dan ingezet worden voor projecten waarmee vernieuwend aanbod of een innovatieve aanpak mogelijk wordt gemaakt.

Voorbeeld van begroting verdeling van decentrale middelen

Hieronder wordt een voorbeeld gegeven van verdeling van de middelen over de verschillende activiteiten. Hierbinnen kan natuurlijk geschoven worden.

Verder is het niet altijd noodzakelijk dat alle kosten voor bijvoorbeeld de coördinatie van een werkgeversakkoord of de taalpacten en taalketens uit de decentrale middelen worden betaald. Ook partners en belanghebbenden in de aanpak kunnen hierin investeren.

ActiviteitTotaalkosten
Wervingscampagne€ 5.000,00
Herkennen & doorverwijzen€ 14.150,00
Trainen van (taal)vrijwilligers€ 20.000,00
Workshops voor (taal)professionals€ 4.750,00
Coördinatie werkgeversakkoord€ 10.625,00
Coördinatie taalpacten en taalketens€ 33.750,00
Vliegwielbudget€ 46.669,00
Onvoorzien€ 5.000,00
Totaal€ 134.944,00

Subsidieregeling Tel mee met Taal

Via de rijkssubsidieregeling Tel mee met Taal is er jaarlijks subsidie beschikbaar voor activiteiten gericht op het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid.

Organisaties zoals scholen, werkgevers, bibliotheken, instellingen voor jeugd(gezondheids)zorg, voorschoolse voorzieningen en andere organisaties kunnen subsidie aanvragen.

In 2020 is de subsidie bedoeld voor:

  • Projecten en cursussen taal, rekenen en/of digitale vaardigheden gericht op laagtaalvaardige ouders;
  • Cursussen taal, rekenen en/of digitale vaardigheden gericht op laagtaalvaardige werknemers.

Tel mee met Taal vergoedt 67% van de kosten van de projecten en cursussen. Er is dus altijd cofinanciering nodig.

Preventie / Voor- en Vroegschoolse educatie

Elke gemeente krijgt afzonderlijk van het Rijk een budget voor Onderwijsachterstandenbeleid.

Overige budgetten in en buiten het sociaal domein

Opleidingen op het gebied van de basisvaardigheden van inwoners worden grotendeels gefinancierd vanuit de WEB-middelen. Maar ook andere financieringsbronnen worden ingezet voor bestrijding van laaggeletterdheid. Dat gebeurt nu al en zal ook onder de vervolgaanpak zo zijn. Meerdere partijen zijn daarbij nodig. Dat zijn in ieder geval diverse gemeentelijke afdelingen in het Sociaal Domein, bibliotheken en taalhuizen, werkgevers, het Bondgenootschap Geletterdheid) en Stichting Lezen en Schrijven voor inhoudelijke en praktische ondersteuning. Door in de aanpak expliciet de integraliteit, en ook de verbinding met andere budgetten en subsidies te zoeken, wordt gezocht naar een som die meer is dan het geheel der delen.

8. Tot slot

In de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid Rijk-VNG staat het volgende: ‘Vanaf eind 2022 worden de (tussentijdse) resultaten van de nieuwe aanpak geëvalueerd. De evaluatie wordt door een onafhankelijk bureau verzorgd op basis van door gemeenten en het Rijk verzamelde kwantitatieve en kwalitatieve gegevens. Voornemen is om bij aantoonbaar positieve resultaten (een aantoonbaar positieve trend) op het bereiken van de doelen het volledige rijksbudget voor gemeenten bestaande uit een specifieke uitkering voor de volwasseneneducatie en de decentralisatieuitkering voor de regierol vervolgens uiterlijk per januari 2024 vrij besteedbaar te maken.’

Met dit programma is de basis gelegd voor een succesvolle aanpak. Als de middelen in 2024 volledig vrij besteedbaar zijn biedt dat nieuwe mogelijkheden om laaggeletterdheid nog efficiënter aan te pakken.

Bijlagen

Bijlage 1: Beleidsbrief

Bijlage 2: Bestuurlijke afspraken Rijk / VNG

Bijlage 3: Vernieuwde bouwstenen taalhuizen

Back To Top
Ga naar de inhoud